Een gedicht van Willem Kloos 1859-1931
Ave Maria
Ik droomde van een kálme, bláuwe nacht; De matte maan lag laag in mistig glimmen Maar hóóg scheen van de schemerende kimmen Der klare starren wolkenloze wacht. Toen, tussen maan en starren, rees Zij zacht Mij zoeter dan de Muze! en scheen een schimme, Wijl k om haar hoofd als diademen klimmen En dalen zag der starren gouden pracht. O liefste Mijne! éer ik een gróete vond Ave Maria! ruiste t door mijn ziele, En heel mijn ziele ruiste U toe één zucht... Totdat op eenmaal door de stille lucht Al die miljoenen gouden droppels vielen, En Ge als een heilige in die glorie stond...
|