Een gedicht van Cornelis Honigh 1846-1896
Wij hoorden 't laatste zuchtje glippen
Wij hoorden 't laatste zuchtje glippen, Het sterven was voor hem geen strijd. God dank, ontgleed het onze lippen, 'Die hem voor doodsmart heeft bevrijd.
En vriendenhanden beurden teder Eerbiedig hem van Moeders schoot En brachten 't lijkje in de andre kamer; 't Was ijdle voorzorg, die ze ons sloot.
Want wij, wij legden ons ter ruste, Verwonderd, dat wij 't konden doen. Na twee ontzettend bange dagen Verkwikte een korte nacht ons toen.
Maar, d' andre morgen bij 't ontwaken, Als we één slechts zagen van de twee, Werd zich eerst recht het ouderharte Bewust van d' omvang van ons wee.
En daar begon de stroom te vloeien, Die 't licht voor ons verduisterd heeft, En die niet eerder zal verdrogen, Voordat de Dood ons hem hergeeft.
De Gids (1879)
|