Een gedicht van Helene Swarth 1859-1941
Rouwzang
In 't zwartomfloersd vertrek, in zilvren nacht, Op 't kleed van rouw het losgebonden haar, Alleen met hem, voor hem, met schoon gebaar, De weduw zong haar edele dodeklacht.
Kon zang hem wekken met zijn tovermacht? Haar hand lag blank, een lelie, op de baar, Waar sliep wie nóg behoorde alleen aan haar - Voor 't huis drong volk, een meisje weende zacht. In volle zaal, wen later, zong die vrouw, Nog bleek van 't eenzaam dromen bij een graf, Vroeg 't volk dat éne liefde- en smartelied. Veel liedren zong zij, doch de zang van rouw, Die ze, in dat uur, hem mee ten hemel gaf, Die bleef van hem, die gaf zij vreemden niet.
Jonge weduwe I (De Gids 1926)
|