Een gedicht van Helene Swarth 1859-1941
Bij zijn graf
De arm vol bloemen, ijlt de vrouw naar 't graf, Alsof haar stralend dáar te beiden stond, Wijd open de armen, rijzig, jong en blond, Haar lief, die haar, wie zij een hemel gaf.
En hijgend buigt ze en bevend kust haar mond De naam van hem, wien dood nam van haar af. Zij lijdt voor liefde als voor een zonde straf. Zij strooit haar bloemen op de zerk in 't rond. Hier, voor zijn ogen, blauw als van een kind, Azuur van maagdepalm en hyacint, Daar, voor zijn lippen, rood van tulpengloed, Mimosagoud voor 't honingblonde haar, Voor héel zijn blankheid, lelies - O hij moet Wel voelen nu: die bloemen zijn van haar
Jonge weduwe II (De Gids 1926)
|