Een gedicht van Cornelis ten Hoet 1796-1832
Gelijk een bloem, zo teder is ons leven
Gelijk een bloem, zo teder is ons leven; Het vliet daarheen, gelijk een snelle stroom; t Ontwijkt de mens, gelijk een vlugge droom, Die s morgens flauw slechts voor de geest blijft zweven Ene enkle nachtvorst kan de bloem doen sneven;
Een felle noodstorm geselt vaak de vloed; De droom benauwt en foltert soms t gemoed, En doet de sluimerenden angstig beven.
Uw leven zij een bloem, die lieflijk bloeit, En spade eerst van haar stengel wordt gereten; Een stroom, die spieglend door de dalen vloeit, En aan wiens boord men gaarne is neergezeten; Een zoete droom, die t hart bekoort en streelt, Wiens beelden in het goud des ochtends gloren, En in wiens toverdreven t woudkoor kweelt!
Ziedaar mijn beê : God, moge haar verhoren!
October 1825.
|