Een gedicht van Aart van der Leeuw 1876-1931
De taak
O, zeg mij wat ik doen moet, zie De volheid van mijn kracht ontbloeid, Betast mijn spieren, buig mijn knie, Voel hoe mijn wang van aandrift gloeit,
Zegen mijn morgen met een taak, Gun mij een denkbeeld, geef mij stof, Dat ik mijn kamer klinkend maak Van zang en arbeid tot Gods lof.
Misschien dat later in een oord, Dat soms een schone droom beschrijft, Rasser het werk vlot, ongestoord, En de ijver daar op vleuglen drijft;
Er mag een land zijn, zulk een kust, Waarop een zee van sterren schuimt, Dat moeite er licht zij, zoet de rust, Maar wat niet nĂș lukt, blijft verzuimd.
Het aardsche paradijs
|