Een gedicht van Nico van Suchtelen 1878-1949
Des harten schat
Hoe gaarn wilde ik nu geven U menig schoon sieraad, Uw jong en lieflijk leven Te tooien naar zijn staat.
Uw haren zal ik sieren Met flonkerende krans Robijnen en saffieren Van diepste gloed en glans.
Ik zal uw hals omhangen Met paarl en edelsteen, 'k Zal gouden snoere' en spangen Winde' om uw armen heen.
Maar 'k had mijn schat verborgen Tot verre, veilge tijd: Toen de onverzade zorgen Dwongen tot stage strijd.
Waar ligt mijn schat geborgen? 'k Zocht in mijns harten grond Alnachtlijk tot de morgen Of ik hem wedervond.
Waar ligt mijn schat verborgen? 'k Heb u zoveel beloofd. Wee mij, de sluwe zorgen Hebben mijn schat geroofd!
Zij hebben 't àl genomen, Leeg zijn mijn hart en hand; Hoe zal 'k nu tot haar komen En doen mijn woord gestand?
Geen schatten kom ik dragen, Leeg zijn mijn hand en hart; Een aalmoes kom ik vragen En troost voor eigen smart.
Ach, of ge ook al geheven Tot mij uw handen houdt, Wat zoude ik kunnen geven? Ik zelf heb goed noch goud.
Ik vraag om goud noch kransen Van paarl of edelsteen; Ik vraag één sprank van 't glanzen Al uwer lieflijkheên.
Geef mij de gouden waarheid Die uit uw stemme klinkt, Geef mij de diepe klaarheid Die uit uwoogen blinkt;
De vriendschap en 't vertrouwen Van handdruk, woord en blik, De blijheid en het rouwen Van stille lach of snik.
Ach, of 'k zo vluchtge gaven Al gaarn gegeven had, Wat baatte 't? Opgegraven Werd u veel rijker schat.
Vergankelijke spranken Vergoên geen edelsteen En broze en tere klanken Geen gouden kostbaarheên.
Uw vluchtge gaven zullen Mijns harten wonderschrijn Weer met de gloed vervullen Van nieuwer schoonheid schijn;
Die zal mij nooit ontzinken, Want eeuwig in mijn hart Blijft al wat schoon is blinken, Tot vast kleinood verstard.
En zo ik dan vergaarde Weldra nog schoner schat, Van hoger pracht en waarde Dan 'k vroeger ooit bezat;
Ik zal hem niet begraven In een verloren land, Maar met uw eigen gaven Doe ik mijn woord gestand.
En breng als parelkransen En goud en edelsteen U 't onverganklijk glanzen Al uwer minlijkheên.
Dan zal ik 't schoonste u geven Tot overrijk sieraad, Uw jong en teder leven Te tooien naar zijn staat.
|