Een gedicht van Helene Swarth 1859-1941
De bolle winden blazen blauwe kuilen
De bolle winden blazen blauwe kuilen In 't asgrauw fulp der zware wolkenlagen. Een brede bundel zilverlicht komt vagen De rug van 't grijze paard, dat sleept de zuilen Van 't woud, gevelde stammen, op een wagen, Door 't blanke heizand. Matte zon bleef schuilen. De wegen-eiken staan als ijle tuilen, Maar de einder-berken, schimmenbleek, vervagen.
De lucht vervullen blijder geen geruchten Dan, uit een verre hofsteê, honden janken En 't altoos eendre kling der paardenbellen Versmelt met donker dodeklokken-luiden. Maar 't somberst dunkt mij van die droeve klanken De slag der bijlen, die de bomen vellen.
Nieuwe verzen (1920)
|