Een gedicht van Jacob Winkler Prins 1817-1908
Rijp
Nu glinstert alles van de witte rijp. De dunne berkentakjes zijn bedekt Met wollig dons, dat wonderbaarlijk blinkt. Het groene koolblad, dat zoo sierlijk krult Aan lange stengel, vonkt van diamant. In schaduw van de doornenheg hangt, laag Er tegen aan, in 't windje wuivend, rag, Dat door ijspluimpjes dik omsponnen werd. En lager tegen de aard straalt 't gele gras Wijd uitgebloeid, hoog opgeschoten, fijn, Zijn zijden aartjes pluisdun in de lucht, Zo kostelijk fraai met edelsteen getooid, Als strooide een zak met parelgruisjes daar Een engel over 't uitgebloeid struweel.
Gedichten (1910)
|