Een gedicht van Emanuel Hiel 1834-1899
O, zalige nachten.
O, zalige nachten van huwelijksmin, Met tranen van weelde bepereld, Ge zijt het geheime en het enig begin Der eeuwige liefde op de wereld. Ge geeft mij iets krachtigs, ge vormt me tot man, Betoverend maakt ge de gade, Ik voel me nu meester, ik voel wat ik kan, Zij voelt zich vol lust en genade.
Wel rein is de zwane, doch reiner is zij Des nachts in mijne armen gezonken; Ik ligge zo moedig, zo vast en zo blij Des nachts aan haar boezem geklonken. Als dwalende sterren zijn de ogen van haar, Als sprankels der zonne mijne ogen; Haar boezem gelijkt aan de rollende baar, Mijn borst is als 't onweer bewogen.
Nu heb ik de bane des hemels ontdekt, De bane der zoetste vermaken; Nu heeft ze de vlamme des levens gewekt, Die jeugdig en vreugdig zal blaken. De sluier der kindsheid van ziel en van zin Is thans in die vlamme verslonden. — O, zalige nachten van huwelijksmin, Wie kan uwe weelde verkonden?
|