Een gedicht van Rhijnvis Feith 1753-1824
BESPIEGELING BIJ ENE AVONDSTOND.
Aan ene stille vliet gezeten Waar 't avondrood mij zacht omschijnt, En langzaam aan de effen hemel In telkens bleker stralen kwijnt, Denk ik de jaren, die verdwenen Als de eeuwig voortgestuwde baar En tranen zwellen in mijne ogen, En treurig eenzaam zit ik daar. 't Wordt alles scheemring om mij henen, En ijlings schijnt de lieve dood Mij minzaam, teder aan te lachen In 't zachtverkwijnend avondrood. Hij toont mij 't koele land der ruste, Waar de ongestoorde vrede blinkt, Of hier de voorspoed rozen regent, Of de aarde bloed en tranen drinkt. Dáár wordt geen dwingland meer gevonden, Geen slaaf, die voor zijn oogwenk beeft; Dáár wordt geen grootheid ooit gehuldigd, Dan die de deugd tot grondzuil heeft. Dáár zal de vriendschap eeuwig wezen, Waar eigenbaat en dwaling vliedt; Dáár juicht de nooit verdoofbre Liefde, En bange scheiding woont er niet. 0, wijkplaats voor het eenzaam harte, Dat alles, wat het minde, derft, En bij het zoet en wreed herdenken, Hier daaglijks duizend doden sterft!
Ja, menig puikroos teelt deze aarde, Maar, ach! nauw boeit zich 't hart er aan, Of spoedig schroeit de zon haar bladen, En zij verwelkt op onze paân. Ik had een vaderland voor deze, Dat mij zo teer aan zich verbond; Ik zag het voor mijn oog verzinken, En treurde op enen vreemde grond; Mijn hart had lieve, dierbre vrienden, Zij scheurden van mijn hart zich af; Ik zag voor 't laatst hen op de bare, En volgde snikkend hen naar 't graf. Al wat ons 't aanzijn eens deed minnen, Geliefden, Oudren, Kindren, Gâ, Het zwijmt daarheen - het einde is derven, En 't scheurend harte weent het na. 0, dood! dan is uw schrik geweken, Dan hebt gij niets, waar 't hart voor beeft, Dan zijt ge een Engel van Gods liefde, Die ons aan de onzen wedergeeft. Dan denkt de ziel aan u met weelde Als aan een koele laafnisbron, En voelt, dat slechts de beste Vader U aan deze aarde schenken kon. Dan zijt ge ons, wat de matte pelgrim De slaap is na een lange nood. Wij strekken u onze armen tegen, En zinken vrolijk in uw schoot.
|