Een gedicht van Jacqueline van der Waals 1868-1922
Sinds ik het weet...
Sinds ik het weet - ik weet het wel, ofschoon Nog onder ons angstvallig wordt ontweken, Het boze woord te noemen, dat bij 't spreken Lacht ruw of wat onzuiver klinkt van toon, -
Sinds ik het weet, werd mij de overvloed, De schoonheid en de zoetheid aller dingen, Die mij alom omgeuren en omringen, Nog wèl zo liefelijk en wèl zo zoet,
Sinds ik het weet, schijnt mij de atmosfeer Doorwasemd en doorgeurd van zoele togen, Het is of ieder zintuig en vermogen Nog fijner werd en scherper dan weleer,
Sinds ik het weet, treed ik, wie ik ontmoet, De vreemden en de vrienden op mijn wegen, Ontroerder en vertrouwelijker tegen, En 'k groet ze met een vriendelijker groet,
Sinds ik het weet, is God mij meer nabij En vaak, in d'ernst van 't aardse spel verloren, Zo ernstig en zo diep als ooit te voren, Gevoel ik plots Gods glimlach over mij.
|