Een gedicht van Karel van de Woestijne 1878-1929
De nacht, de zwoele nacht
De nacht, de zwoele nacht heeft me als een wijn bevangen. Terwijl een schijnen-rijke wâ mijn brein omwindt, komt uit de diept geen dageraad mij tegen-langen, omvangt me een woel'ge duisternisse die mij bindt.
Ik ben geen bake; geen verwijlen, geen verbeiden; geen duizeling van hoop, geen duizeling van dood. Ik ben alleen, bij holle ontstentenis van lijden, ik ben niet meer dan lijdelijk een moeder-schoot.
|