Een gedicht van Alex Gutteling 1884-1910
De Nachtegaal
Zong daar de nachtegaal? De gouden maan Drijft droomrig in een wolk, blond van haar glans, Door 't blauw, zo blauw als maar één enkle maal De zee was, kalm, toen Afrodites lijf In goudschelp stijgend als die maanschijf rond Een kring van lichtend schuim om 't ranke bootje Deed glinstren, als dat wolkje donzig-teer...
Zong daar de nachtegaal? Hoort gij hem, liefste? In 't berkenbosje of 't lage hout verscholen Doet hij zijn trillende en toch klare tonen Vragen en klagen, ach, zo vol van dromen Als 't bleke luchtrood achter zilverbomen, Ach, als mijn ziel, die eens ook teder zong... Liefste, is ons leven niet een wondre droom?
De dagen zijn een hooge en grijze laan, Waardoor wij hand in hand tevreden lopen, Glimlachend vaak, wanneer we elkanders ogen Zien flonkren van een kalme manestraal... Maar soms, uit 't bos, lokt ons een zoet gefluit En 't kwinkeleren in dien dromentuin Doet ons ontroerd elkaar in de armen zinken...
Zong daar de nachtegaal? O, dat ook mijn zang Weer liefelijk en droomrig-teder klinke, Maar niet meer vragend, klagend, doch een lente Van jubeltonen in zijn ritmen dragend, Tot een verkonding van ons diep geluk!
|