Een gedicht van Prudens van Duyse 1804-1859
RUBENS.
Beheerser van 't palet, wiens goddelijke verwen Akkoorden zijn vol gloed, een zang vol majesteit, Gij, die een baan betrad met palmen overspreid, Wat liefling van 't penseel mocht mildere eer verwerven ?
Al moest het nageslacht uw meesterstukken derven, De gloriestarre waakt op uw onsterfelijkheid. Geen heeft er stouter vlerk dan Rubens uitgebreid, Een schepper in de kunst (gij wist het) kan niet sterven.
Geschapen was uw ziel uit zuiver starrenvuur Gij waart verscheiden, groots, oorspronklijk, als natuur En zelfs verheven in uw schittrende gebreken.
Berispe 't dwergenkroost, ontzagbre Schildervorst, Wat, als ondwingbre gloed, u stroomde uit hand en borst, Wie volgt uw aadlaarsvlucht in onbezochte streken?
|