Een gedicht van Willem Kloos 1859-1938
Dees ganse weerld moest liggen op haar knieën
Dees ganse weerld moest liggen op haar knieën Voor mij niet, maar voor 't Hoogre, dat in mij Niet gans zit, gans wit, maar Dat zich door mij Wil uiten, wijl 't zich wil, en dat elk biedend
Wat elk klein mensje slechts verlangt, doch vrij Blijft voor zich-zelf van andren, schoon verrieden 't De meesten, daar zij zich niet voelen blij, Omdat 't Algoede al slechtheid is bespiedend.
Der Godheid toorn is een geducht onweder, Waarvoor wij allen beven moeten, schoon Er velen zijn die nimmer als een veder
Bewogen op der wereld wind, die teder Nooit, neen, vals-fors tiert om de hoogste ceder. Maar al wie rein blijft, krijgt op 't eind een kroon.
Verzen
|