Een gedicht van E. Laurillard 1830-1908
MIJNHEER DE HOUDER.
Mijnheer De Houder is een wijze; hij zegt maar niet op alles 'ja', Maar gaat, bij elk verzoek of voorstel, De staat der zaak nauwkeurig na.
Zo geeft hij dus ook nooit zijn hulpe, Als wijsheid weigering gebiedt; Verkeerd te geven, doet men kwaad mee; Dus, dan geeft hij veel liever niet.
Men vraagt hem om een kleine gave, Ten bate van 't mishandeld dier. “Wel, neen!" zo luidt zijn ernstig antwoord, "Voor dieren? Neen ik! Hoor eens hier: Door mensen wordt zo veel geleden, Zoveel ellend, zoveel gemis, Dat - neem dit oordeel mij niet kwalijk! -- Die zorg voor dieren ziek'lijk is."
Steun wordt gezocht en geld gezameld Voor 't liefdewerk van 't Rode Kruis. “Neen!" zegt hij, "kom me dit niet vragen, Want daar ben 'k zeker niet van t'huis ; Ik zeg: men moet geen oorlog voeren, Maar neemt gij nu gekwetsten op, Dan geeft ge een premie aan bet slachtwerk; Dat is de onzinnigheid ten top." -
Een warm en ijv'rig vriend der Zending Vraagt hem een gaaf voor 't Heidendom, “Mijnheer!" is 't antwoord, vastberaden, “Kom met dit aanzoek nooit weerom; Er zijn in eigen land en natie Nog zoveel heid'nen ! - 't geeft geen pas, Zoveel te doen voor verre volken, Alsof bet hier niet nodig was." -
Hem wordt de nood eens mans beschreven, Onlangs ontslagen uit de cel. “Verlangt gij, dat ik daaraan doen zal?" Zo spreekt hij, - “neen! ik dank je wel, Een eerlijk mens heeft vaak behoeften, Waar niemand ooit met ernst op let; Maar boeven helpt men; - fraaie liefde, Die zo een loon op 't misdrijf zet!"
“Mijnheer! indien 'k eens honderd gulden Van u ter leen ontvangen mocht," ... “Neen, man! die iets van mij wil lenen, Die heeft een slecht adres gezocht; In dit geval kan 'k ook niet geven, Maar anders, ziet ge? in 't algemeen, Geef ik nog liever vijftig gulden, Dan dat ik vijf en twintig leen." -
“Mijnheer !" ... "Och, hemel! weer een noodkreet 't Wordt voor mijne ogen geel en groen, Van al die noden, al die vragen, Ik kan toch niet aan álles doen !"
|