Een gedicht van Willem de Merode 1887-1939
VOORJAAR
De hagelbuien raatlen door de hemel. De bamboestangen klapperen luidruchtig. De wilde ganzen trekken krijsend verder. Het water kreeg een korte snelle golfslag. Het gele leem vertroebelt de rivieren. 't Heldere van de zee trekt zich terug. Het wilde voorjaar spiegelt in mijn ogen. Ik voel een schok door 't plekje roerloosheid Dat mij aan hemels stille midden bindt. Ik zie u aan, gij slaat uw ogen neder. 't Is voorjaar, en een stem zingt in ons beiden Dat ik zeer sterk ben, en nu zaaien wil.
Ruischende bamboe (1937)
|