Een gedicht van J.A. dèr Mouw 1863-1919
Straks vieren we Zaterdagavond
Zomer
2.
Straks vieren we Zaterdagavond: Wind Bezemt en ragebolt met macht van water De luizen weg, en met rat'lend geklater Hagelen de eier, droogramm'lend als grind.
Met drie, vier tanden, roestig-groen, begint De geelkoperen kam haar werk, en slaat er Op los in roos en schurftgebergte, en staat er Een luis of teek, knappende dood hij vindt.
De luizen vluchten naar hun stedennesten: Ze hebben meen'ge Zaterdag doorstaan, En laten zich door 't nat lawaai niet pesten.
De wind amechtig dweilt langzaampjes aan Tot wriemelende hoop de tekenresten; De luizen laat hij: dàt is niets gedaan.
|