Een gedicht van Johannes Immerzeel 1776-1841
Gelatenheid
Gelatenheid in 't lot toont eerbied voor een God die alles wat Hij geeft zo wijs berekend heeft.
Ziet zich de onnoozle mens gedwarsboomd in zijn wens, zijn wrevel stort zich luid in zucht en weeklacht uit. Grimt hem de rampspoed aan, hij krimpt reeds voor het slaan, en kermt de echo moe bij de eerste slag der roe, alsof hem 't lot te wreed, te ondraaglijk lijden deed. Slaat hem het ongeluk de stugge nek in 't juk, zijn knieën knakken neer; geen adem rest hem meer. Gesmaald door maag en vrind, schreit hij zich de ogen blind, en bidt het dove graf een haastige uitkomst af.
Kortzichtig schepsel! zwijg, en voer geen dwaze krijg met de onnaspeurbre Macht, die kruis bedeelt naar kracht, die kommer en ellend' uit hoge ontferming zendt, opdat de kroes der smart tot loutring strekk' van 't hart.
De straal vervare u niet die de onweerwolk ontschiet, en beef niet voor 't gerucht dat klatert door de lucht; maar zie hoe 't hemelnat weer bloesem, kelk en blad verfrist, verkwikt en drenkt en kracht en leven schenkt. Zie hoe de lucht reeds dunt en weer de doortocht gunt aan 't licht, dat goudstof strooit en om de wolkrand plooit en nu de donder zwijgt opnieuw ten wagen stijgt.
Hou tegen alle leed het hart ten kamp gereed! Al wat ooit de aarde gaf, verslenste en viel weer af. De bloem die 't meest verrukt, wordt dikwijls 't eerst geplukt; de plant, die 't weligst groeit, is meest het eerst verbloeid; de boom die 't vruchtbaarst tiert, wordt door het ongediert' de vruchten 't eerst ontroofd die 't bloesemblad belooft. Ook zo is 't met uw lot; ook zo met elk genot gij smaakt het, en het vliedt: gij zijt geen dag, geen uur gewaarborgd voor zijn duur; daar meest het eerst verdwijnt wat u 't bekoorlijkst schijnt. Hou tegen alle leed dan 't hart ten kamp gereed!
En treft u 't ongeval, sta als de steenrots pal, die tot in 't hart der aard' met de ijzren wortel vaart, en 't hoofd biedt aan de orkaan, hoe fors zijn vlerk moog slaan. Beur ongeschokt het oog vanuit de ramp omhoog, en verg in 't smartlijk lot nooit rekenschap van God. Let minder op 't gemis dan 'tgeen u over is; wees dankbaar! want hoeveel blijft nog op aarde uw deel! Hoeveel voor u ten baat, dat anderen ontstaat! Hoeveel nog lacht u aan, voor andren lang vergaan! En is uw droef gekwel niet vatbaar voor herstel? Almachtig is de hand die 't wentlend lot omspant, en zoet en zuur bedeelt, en wat zij wondt weer heelt!
Vertwijfel in 't verdriet, kortzichtig schepsel, niet! Gelatenheid in 't lot toont eerbied voor een God die alles wat Hij geeft zo wijs berekend heeft.
|