Een gedicht van Pol de Mont 1857-1931
De stilte trekt, op donzen voeten
De stilte trekt, op donzen voeten, een stomme schildwacht, gans alleen, door lege straten... Treurig groeten de sterren door de nevels been.
Lang was de dag en zwaar van zorgen... Mijn hart is lam; mijn hersens moe..., en dubbele zorgen brengt de morgen misschien...; mijn ogen vallen toe...
En toch, - toch vindt mijn ziel geen ruste! - Gelijk de zeemeeuw, afgedwaald bij 't wilde noodweer van de kuste, waar zij, om te azen, nederdaalt,
op klamme, half doorweekte schachte, dwars tegen wind en waterslag in, door- en voortvliegt heel de nachte en voort- en doorvliegt heel de dag;-
zo wou, wat haar te pletter drukke, aan laag en grof haar kluistren moog, mijn ziel het al aan flarden rukken en vliegen, waar zij nimmer vloog;
zo wou mijn ziel, de wreed geslagene, ópwiekend hoog uit slijk en slam, áfwerpen 't al te lang gedragene slavinnenpak, en - als een viam
óptongend boven mist en wolken, uitspannen, groots, in 't groots azuur, tot ogenlust van alle volken mijn hemeldroom in zevenkleurig vuur. -
|