Een gedicht van Th. van Ameide 1877-1955
Praeludium.
De wisselende lichten van de zon met schijn en schaduw over wisseling van aardse vorme' en kleuren, ieder ding altijd weer anders, altijd weer een bron
van nieuw verheugen, dat komt ongeweten en weer verdwijnt, verglijdend als het licht: maar van de geest is, niet van 't wisselzicht het heilig wezen, dat wij schoonheid heten.
De ziel, die heel de wereld stil beschouwt, in haar zich-zelf, in zich de dingen spiegelt, en altijd op die diepe stromen wiegelt in een aandachtigheid, die nooit verflauwt,
zij voelt soms, of de stugge wederstand, die het gesloten Zijn haar blikken biedt, een weinig aflaat, en verlangend schiet haar vrijer aandacht naar dien open kant.
Zij weet het dan: de wereld is een woon van rust en stilte, en schijn is al 't gewemel, zij voelt zich opgetrokken in de hemel en dankbaar prijst zij alle dingen schoon.
De Gids 72 (1906)
|