Een gedicht van P.N. van Eyck 1887-1954
Gij draagt het gladde mom der dood
Gij draagt het gladde mom der dood; uw oog is groot van lijden; het naaste naken van de nood heeft uwe mond gescheiden.
Reeds is het, of het laatste woord uw lippe gaat verpaarsen. Gij spert uw vingeren, doorgloord van eeuwig licht, als kaarsen.
Uw glimlach voert het bijster beeld der eeuw'ge ontvangenisse. Het lam des offers is gekeeld, o gij, zijn blanke nisse.
Gans uw gedaante is als verklaard; uw gang is eêl en zedig: gij zijt gezuiverd, of gij waart van zekerheên volledig.
En waar mijn eigen leên en brein van levens-koortse dorden, is 't, of mijn weiger medelij'n mag eindlijk liefde worden.
|