|
Een gedicht van Frans Bastiaanse 1868-1947
Onontbeerlijk.
Mij kan geen donker leed genaken, Mij kan geen lichte vreugde ontvliên Zolang gij over mij blijft waken En ik naar U, naar U mag zien.
Gij zijt als brood mijn leven nodig, Wat regens zijn voor 't dorstig land; En, wordt mij alles overbodig, O, nooit de handdruk van úw hand!
O! nooit de gloed der stralende ogen, Die in des Levens hooggetij Mij zegge' als woorden 't nooit vermogen: 'Hoe onontbeerlijk zijt ge ook mij!'

|