Een gedicht van Emanuel Hiel 1834-1899
Daar, waar het onrecht troont.
Daar, waar het onrecht troont, Klinkt luid de stem des Dichters, Waar waarheid wordt gehoond, De baak der volksverlichters... Waar men de frisse jeugd Vertrapt, als 't rein gebloemt, Waar men de logen roemt, Waar men bespot de deugd... Daar klinkt zijn stem, met macht, Vol kracht: Godsloochenaars gedoemd!
Waar men een neerstig volk In schandejuk doet draven, Tot de vernielingskolk Het rukt als bende slaven... Waar men geen ziel ontziet, In vrucht of jong gebloemt; Waar men op geilheid roemt; Waar men 't gevoel bespiedt, Daar donder 's Dichters stem, Met klem: Volksmoordenaars, gedoemd!
Waar men de Moeder-Maagd Van hare reine troon smijt, Daarop een schepsel draagt, Dat 't leven slechts in hoon slijt... De kuise jonkheid dwingt Te strooien fris gebloemt, Met 't wierookvat beroemd, En 't vuil gediert bezingt... Daar vloekt de Dichter luid: Hieruit! Eermoordenaars, gedoemd!
|