Een gedicht van Helen Swarth 1859-1941
De horzel van mijn onrust drijft mij voort
De horzel van mijn onrust drijft mij voort, Zodat ik nooit mijn vrede weer kan vinden. Wil stil ik dromen in den geur der linden, Verledengeur, die teder nog bekoort, Zoo toornt de horzel en zijn angel boort Mij in de keel, tot tranen mij verblinden En 'k zwervend weer moet zoeken wie mij minden Zoo drijft de horzel mij van oord tot oord.
Geheimvol daalt de nacht - laat me eindlijk slapen! Ik hoor den horzel kloppen aan mijn slapen, Mijn brandende ogen steekt de horzel wond. Lang, sarrend traag blijft hij mijn hoofd omgonzen, Dan in mijn hartekamer hoor ik bonzen, En 't is de horzel, die geen uitweg vond.
De Gids (jrg 84) (1920)
|