Een gedicht van Karel van de Woestijne 1878-1929
DE DICHTER
Geen zomer-schaâuwe is schoon als 't beeld, in volle teilen, der welv'ge melk die ront, van roerig licht ommaald. Mijn schamel huis, waar zoel een geur van peren draalt, weegt teerder in mijn schroom dan 't hele herfst-verwijlen.
En, waar van 't winter-dak een schone mane daalt, 'n weifelt ijl een hele lente in hare wijle, o mijn gezóende blik, en moe van eigen-peilen? - Geen zoen is goed, dan die vergeten zorg verhaalt...
Aldus wie zijn geluk in 't noden van een teken gelijk een geurig brood meewarig-blij durft breken, en nut de zuurste zemel-korst in heil'ge waan;
om bij het heil dat weende en 't vreemde leed dat lachte, en in de hoede van uw deemstren, o Gedachte, eens, als een schone vraag, glim-lachend heen te gaan.
De Boom-Gaard der Vogelen en der Vruchten (1903 - 1905)
|