Een gedicht van Nicolaas Beets 1814-1903
GERMANISMEN.
Gij hebt mij, lieve Buren! Uw t o o n s t u k niet te sturen; Ik zing niet gaarne op D u i t s; Houdt, daar gij mij door ’t oor boort Met uw afgrijslijk v o o r w o o r d, Uw l i e d e r t a f e l s thuis. Verlost mij van de d a a d z a a k, Waarover ik mij kwaadmaak, Gewis niet zonder grond! En w i j s, om mij te grieven, Niet h e e n naar de o m l o o p s b r i e v e n, Die gij mij onlangs zondt. Och, dat de Nederlanden Toch s p o r e l o o s verbanden Wat v o o r t g a a t uit uw huis, In plaats van d o o r t e v o e r e n Wat burgeren en boeren Tot schande strekt of kruis. Ons Neerduits was welluidend, Zolang gij ’t niet b e d u i d e n d Met valse klanken schondt; Ons Neerduits was verstandig, Zolang men ’t niet onhandig Verplooide naar uw mond; Ons Neerduits zal slechts leven, Zolang wij ’t niet vergeven Met vruchten van uw grond.
Gedichten III (1905)
|