Een gedicht van J.H. Leopold 1865-1925
De lippen van het water...
De lippen van het water leggen zich verliefd, verlustigd op de rondom open gewelfde kring; zij komen toegeslopen en dringen op en rekken zich...
Gesneden in de alabasten rand is er een vers van een zo uitverkoren zoetheid van woorden, dat de zin verloren wegdeinde in dit bedwelmende verband.
Een strofe, die in jubel zich verhief en dan zich strengelde en zich ging winden tot een beschaduwing van de beminde, van het besloten, zinsbetoovrend lief.
En zwijmend onder alle heerlijkheden benadert nu een weke en vochte mond de kostlijke syllaben, snikte en vond er zijn besterven, stom teruggegleden.
|