Een gedicht van Johan van 't Lindenhout 1893-1916
Voorbijgangster
Een lief gelaat in tere lijnen Een stille lach om jonge mond: Zo schreed zij daar; en de eigen stond Voelde ik een leegte in mij schrijnen.
Zag zij mijn blik bewondrend schijnen? De lange wimpers zonken blond Op de ogen; 'k zag haar lach verkwijnen En voelde schaamte om wat ik schond.
Toen welde in ’t hart een diep verlangen: Een jong gelaat, dat minnend vleit, Wenste ik, een hand vol tederheid, Die mild de mijne hield omvangen, Een fluist’rend woord, dat troost zou langen En breken deze eentonigheid. -
Nagelaten verzen (1918)
|