Een gedicht van J.P. Heije 1809-1876
Geen tijd.
Als 't leven maar zo kòrt niet was, Dan zou ik deez' en die wel háten; Maar och! 't ontvliedt mij nu zó ras, Dat ik geen uur er van kan laten; En maar mijn best doe alle dag, Om lief te hebben, wat ik mag!
Ook gij, als ge eens aan 't einde zijt, Zult, met mij, u gewis beklagen, Dat zoveel goede, kostbre tijd Versléet - door noodloos u te plagen Met háat te koestren in uw ziel... Waar zóveel lief te hebben viel.
Dus bid ik: zie! hoe 't leven spoedt; Kweek zóveel Liefde in hart en zinnen, Dat - klopt de Haat - gij roepen moet: 'Ga weg! er is geen plaats hier binnen!' En zeg, als van uw Tijd hij vroeg: 'Voor Liefde heb 'k niet eens genoeg!'
|