Een gedicht van Nico van Suchtelen
Dichtergave.
Niets dan woorden kon ik geven? Vluchtige verganklijkheid Van wat klanken die verzweven Wijd en zijd?
En toch heb ik u geschonken 't Zuiverst wat mijn ziel bezat: Konde van een diepst-verzonken Schoonste schat.
Dichterwoorden zijn als stralen, Die van smart noch waan besmet In der harten afgrond dalen Onverlet.
Dichterwoorden zijn als tranen Van wie almaar wenen moet Om een liefde nooit verstaan en Toch zò zoet.
Dichterwoorden zijn als lachjes Van een kindje, zilver-klaar, Spelensluid of mijmerzachtjes, Innigst-waar.
Dichterwoorden zijn als draden Van een fijngeweven werk; Toch zijn ook hun teerste waden Wondersterk.
Dichterwoorden zijn als golven, Nauw genaderd, weer gevloôn, Rustloos rijzend en bedolven; Eeuwig schoon.
Dichterwoorden zijn als vlindren, Dwarlend over bloemenwei, Wijd-verwaaide windekindren En tòch vrij.
Zuiver, teder en waarachtig, Sterk in hun gebondenheid, Schoon in wissling, maatvol-machtig, Waan-bevrijd,
Zullen dichterwoorden zingen Uit de afgrond onzer smart, Van de schat in aller dingen Heimlijkst hart.
|