Een gedicht van Prosper van Langendonck 1862-1920
Schepping
Omruist van zangrig bladgefluister, door 't mystisch spel van licht en duister omtinteld met een stalenkrans, komt ge als een nevelschim gegleden, nog vormloos ver ... maar diep aanbeden in uw aanstaande schoonheidsglans.
'k Voel uw bezielende adem waaien van verre. Zie! de bloemen zwaaien u 't kleurig, reuzig geurenvat. 't Hosannah dreunt van boog tot bogen of 't woud, in twijg en stam bewogen, met mij u huldigde en aanbad.
Gij zijt gekomen... heel mijn wezen trilt vreugdedronken... 'k grijp - gerezen tot u - naar u, zo trouw verwacht, ter vuurge omarming... vruchtloos pogen! Uw vorm is wind... uw schijn is logen... een hersenschim... een droomgedacht...
O! heerlijk beeld der ijdle dromen! 'k Wil u doen leven, u doorstromen, u sterken met mijn levensgloed: mijn vlees zal smelten, 't harte bloeden, om u te vormen, u te voeden, mijn eigen kind, mijn vlees, mijn bloed!
en 'k juich, daar de adem mijner longen uw borst doet golven, - opgedrongen van al wat mij daarbinnen beeft; daar u de bloedstraal van mijn harte dooradert, - u mijn liefde en smarte en hoger hoop in de ogen leeft.
Uw blik, waar donkre glanzen zweven, voert op een stroom van wonder leven mijn ziekelijke schoonheidszin. Kom! laat het waas van stille dromen zachtlokkend om uw teerheid dromen en treê, hooghartig, 't leven in.
Mijn kind! Geen liefde moet ge er winnen: geen kan u toch, als hij, beminnen, wiens hart u sprong tot levensbron; maar, hem begrijpend in uw wezen, zal m' in uw sprekende ogen lezen al wat hij-zelf niet zeggen kon.
|