Een gedicht van Marie Metz-Koning
De arme.
Wend naar mij toe uw moe en droef gezicht Gerimpeld in de dagelijkse zorgen; Verstrakt in nijpende angst om brood voor morgen; Verkrompen in een klein-gekozen plicht.
Wend naar me toe uw ogen zonder licht, Kleurloos en dof in kasse' als opgeborgen; Verschuwd in blikken die zich werend worgen In vrees voor àl wat in de toekomst ligt.
Reik mij uw eêlte, kromgetrokken handen, Verbruind, vervuild in arbeid zonder lust; Verwrongen in gebeden zonder rust Bij altaars waar gekochte lichten branden, En laat mijn blik van wetend mede-lijden De tempel van uw mensenziel doorwijden.
Onze Eeuw, jaargang 23 (1923)
|