Een gedicht van Constantijn Huygens 1596-1687
Aan mijn zoon, op zijn uurwerk
Zoon, die, door Gods beleid, de kloeke vinder zijt van dezer gangen onbewegelijk bewegen: hoe 's werelds slingeren u gaan moog', mee of tegen, heb haar eenparigheid voor ogen te allen tijd. Hebt gij het zwakke werk in 't schudden van de baren tot ongevoel gebracht van alles wat het lijdt: gedenk wat u betaamt in alle wedervaren, die door des Heren Geest vol rede-krachten zijt. Stel vondst en vinder, geest en raderen te zamen: 't Waar' jammer dat het werk de meester zou beschamen.
Londen, 19 augustus 1671
|