Een gedicht van Edward Koster 1861-1937
PRINCESSENMUMMIE.
Dat zwart skelet, van windselen ontdaan, Waaraan het uitgedroogde vlees nog kleeft, Die groezelige hoop, waarvoor men beeft, - Bedenkend het meedogenloos vergaan Van al wat ademt onder 't licht der maan, - Die mummie heeft verlangd, geliefd, geleefd Het volle leven; wat maar 't leven geeft Heeft zij genoten in haar aards bestaan.
Zij was een schoonheid in haar gloriedagen, Want waarom anders in haar tombe lagen Het spiegeltje, de kam, het verfpalet?
Nu moet zij eeuwig in het duister wonen, De trotse dochter van de Pharaonen ... . Of is haar ziel als ster bij Ré gezet?
Ver van 't gewoel (1922)
|