Een gedicht van Johan van 't Lindenhout 1893-1919
Levensloon
Ik neem het rijke levensloon Van elke blije dag, Als Gij mij reikt het gulden schoon Van uwe mond en lach.
De dag verglijdt in stille glans Bij mijn verholen droom, Mijn ogen zien ten verre trans, Of reeds de avond koom’.
Ik keer, als groot de zonne poost En dag en werk zich sloot, Waar Gij mij geeft zo wond’re troost, Lijk van de vrome dood.
Ik keer, waar ik U immer vond Ten wijde avondtijd, Ik geef mijn mond aan uwe mond, Waar Gij mij immer beidt.
Ik leef mijn rijzend levensjaar Van wat uw liefde bood: Want liefde , zo bezonken-klaar, Is ’t rijpste levensbrood.
Nagelaten verzen
|