Een gedicht van Albrecht Rodenbach 1856-1880
DE LAATSTE STORM
Buldrend speelt de zee met 't oude vaartuig. Kalm, manhaftig kampt de grijze zeeman met de storm. Maar splijtend te allen kante vreeslijk kraken de oude broze wanden.
Bleek en bevend staart alom de manschap naar het krakend wantwerk en de zeeman.
"Sloepen af en vrouwen eerst!" gebiedt hij. Wiegend wagglen sloepen in de storrem, angstig ijlt de manschap in de sloepen. Eenzaam staat op 't vaartuig de oude zeeman.
"Vol!" zucht hij, "vaarwel, matrozen, red u."
Door de storm verdwijnen zijne sloepen.
Buldrend speelt de zee met 't splijtend vaartuig. Kalm, manhaftig bidt de grijze zeeman de armen rond een mast. Zo lange reisden schip en zeeman samen door de stormen; grijs is 't hoofd geworden van de zeeman, krakend en versleten 't machtig vaartuig...
O de wind, de zee, de laatste storrem! Schuimend, bruisend, stijgen wilde baren onder zijne voeten. Krakend, berstend,
in de diepe kolken draait het vaartuig... Samen duiklen schip en man verzwolgen. Machtig stormt de zeewe, groots en eenzaam.
|