Een gedicht van Frans de Cort 1834-1878
Vivat mijn schat, mijn spinnerad!
Vivat mijn spinnerad, mijn schat! Mijn rok en garenklos, vivat! Dat kleed me warm en geeft mij brood, Beveiligt mij voor leed en nood. Ik spin en zing mijn liedekijn Bij zomeravondschemerschijn, Verveel me nooit, ben nimmer mat - Vivat mijn schat, mijn spinnerad!
Twee beekjes sluiten 't plekje in, Waar ik al zingend zit en spin; Hunne armen slaan daarover heen De berk en hagendoorn ineen, Opdat er 't visje vro en vrij En 't vogelnestje veilig zij; De zon beglanst het loverig pad - Vivat mijn schat, mijn spinnerad!
De tortel kirt naar eigenen aard In 't dichtgewassen eikgeblaart, De vlasvink zingt zijn wijsje mee En dingt naar 't zangersprijsje mee; De kwakkel in het klaverveld, De zwaluw, die mijn dak omsnelt, Dat alles maakt me vreugdezat - Vivat mijn schat, mijn spinnerad!
Zo 'k weinig win, 'k verteer nog min, En de armoe sluipt mijn huis nooit in. Ik ben tevreen bij mijne stand Meer dan de rijkste vrouw in 't land, En gun haar geerne pronk en pracht, Van wijd en zijd haar toegebracht - Mijn spinnerad, dat is mijn schat! Vivat mijn schat, mijn spinnerad!
Liederen (1868)
|