Een gedicht van Carel Vosmaer 1826-1888
HET EILAND MELOS.
Kleine smaragd in de kring van de edele stenen, die blinkend Sieren de golvende plooien van 't kleed der Aigaiïsche waatren, Ligt er het groenende Melos, het vuurontsprotene eiland, Waar zich de gloed van Hefaistos in spleten en dampende bronnen Toont, en dat gips en aluin en de zwavel en 't hout in zijn schoot draagt. Donkere pijnen, hun kronen verenende, geven de bergrug 't Fulpen gewaad, en olijven haar zilverig loof aan de glooiing. Waar zich de stromende vlieten een uitweg baanden, verrezen Beemden met krokos en eppe, die 't nijvere werk van de bouwman, Zuivrend en ploegend, de vrucht deed dragen der blonde Demeter. Doch waar Helios rijst en zijn zongloed koestert de helling, Werden op staken en tralies de ranken geleid van de wijndruif. Tegen het noorden beveiligd door glooiend gebergte en rotskaap Holt zich een zeebocht uit, waar 't stormontvlodene vaartuig Veilige ligplaats vindt of de kleinere boot op het zand rust.
Nanno (1882)
|