Een gedicht van Hendrik Peeters 1825-1893
DE DAUWDROP.
'k Was in mijne hof gegaan En ik vond een knopje staan, Deze morgen vroeg; 't Scheen zo moede, daar 't een dauwdrop Op het hoofdje droeg.
Bij geval slechts zag 'k de drop Schittren op de purpren knop. 't Scheen mij of 't heelal Zich terug gaf in de spiegel Van zijn klaar kristal.
'k Zag er lieve rozen in, Een verheven torentin, 't Goud der morgenzon En de hemel en het springen Van zo menig bron.
't Scheen me een perel schoon en fijn Van een hoge prijs te zijn, Of een blauw saffier, Of een diamantsteen, flonkrend Als een sprankel vier.
Lang bleef 'k bij de bloemen staan, 'k Zag den drop wel tienmaal aan En bezag hem nog; En ik vroeg: wie gaf die schittring Aan het dropje toch? -
Neen geen zon, met blijde glans, Wierp het uit des hemels trans; Maar de droeve nacht Heeft alleen de lieve dauwdrop Op de bloem gebracht.
Meibloesem (1847)
|