Een gedicht van Hein Boeken 1861-1933
DE BLOEIENDE BOOMGAARDEN.
Bij maan-nacht zouden zij te samen komen De dag valt lang voor wie de liefste wacht. Ten akker trok al 't volk. Schoon haar de wacht Op 't haard-vuur werd vertrouwd order de vrome
Schaduw der schouw en 't maal, wat zou zij schromen? Is 't niet of nu reeds haar wat wonders wacht Order het licht van hoge middag zacht? Fluks is de sluier en witte huif genomen.
Maar buiten, zie, bij verdre buur en buur, Staan daar, als zij, de witgehuifde allen, In dichte droom van honderdjaarge slaap,
Maar wachtend op de tred van vlugge knaap, Op blijd rumoer, luid-ruchtig horen-schallen, En lichte blik over omrankte muur?
April 1912.
Verzen (1920)
|