Een gedicht van Albert Verwey 1856-1936
Ik had uw hart mij tot een huis gewijd
III
Ik had uw hart mij tot een huis gewijd: De wierook brandde — de opgeslagen blaân Der schriften gloorden — de ark zag 'k openstaan - Ik had mijn wolk rondom mijn huis gespreid.
En zie, in mijn huis zit een wisslaar aan, Midden in mijn mysteriën, als beidt Hij mijne komst: opent de poorten wijd, Strooit lovers, dat mijn voet moog' binnengaan!
Wee mij! straks zal mijn levensmoede ziel, Droef als een vlam, die half omsluierd gloort, Rijzen naar waar àl bleke zielen zijn.
Om daar te branden met de matte schijn Van onbegrepen liefde en 't onverhoord Bidden te horen van wie na mij kniel'.
Van de liefde die vriendschap heet
|