Een gedicht van Albert Verwey 1856-1936
Ik heb mijn hart ú tot een huis gewijd
IV
Ik heb mijn hart ú tot een huis gewijd, En midden in het binnenst heiligdom, Waar de outerkaars in ’t donker gloeit, verbeid Ik u, mijn lief, mijn zoet sieraad alom!
Ik sloeg mijn ziel dit zoete donker om, Alleen om ú te ontmoeten, die me altijd Belooft te komen, in ’t geheim, na stom Eerbiedig beiden ene kleine tijd.
O kom, mijn lief, die nog zo verre staat... ’k Verwacht in ’t donker ginds uw licht gelaat... Ik-zelf ben een visioen van nacht en gloed!
O kom, mijn zoete Gloed, mijn sombre Nacht! ’t Mysterie is ondoofbaar, – doch ik wacht Met beving, daar ik eenmaal sterven moet.
Van de liefde die vriendschap heet
|