Een gedicht van Jan Prins 1876-1948
De Schutsluis
De tjalken schieten aan tussen de strakke dijken en vullen 't glad kanaal met driftig schuimgedruis, totdat zij met een vaart hun lange zeilen strijken en glijdend binnengaan in 't veilig vak der sluis.
Daar dringen zij dooreen: de harde boorden kraken, zodra een druk rumoer zich opzet in de lucht, totdat de wachters weer de poorten open maken, en al dat ongeduld ver in de ruimte vlucht.
Dan lijkt de morgen stil na 't jong geluid, dat heen is en ons verliet, nog vóór 't zijn volle groei begon, en in de lege sluis, waar 't licht nu weer alleen is, drijft enkel nog wat schuim, dat schittert in de zon.
De Beweging (1905)
|