Een gedicht van Alice Nahon 1896-1933
Zaadmaand.
Daar stond een late zonnebloem te sterven in de leste zon, en niemand in de wereld die haar nog helpen kon.
Van lijve zo belachelijk gelijk een leuterwijf, met vuil versleten kleren om 't uitgedroogde lijf,
Een mensenhand, gerimpeld, had die haar troost beloofd? Die sneed van 't mager halsken dat diep-gebogen hoofd.
En op zijn stramme vingren woog het van zaden zwaar; ze hebben elkaar bekeken en hij werd bang van haar,
en peinsde bij zijn eigen, voelend zijn groot verval: ‘Zal ik zó prachtig wezen als God mij plukken zal?’
Dietsche Warande en Belfort, jrg 1926.
![schrijver](http://www.gedichten.nl/smoelen/alice_nahon.jpg)
|