Een gedicht van Marie Boddaert 1844-1914
Sterven. II.
De nacht is donker. - Buiten hoor Ik Z ij n e schreden gaan; ‘t Is of zij pozen… Of zij voor Mijn drempel blijven staan.
Blijven zij pozen? ... ‘t Is of mijn hart Stiller en stiller slaat; Of mij een grote, rauwe smart Plotsling te wachten staat.
De deur is dicht. Mijn lamp brandt hel, En weert de donkere nacht. Ik hoor Zijn stille roepen wel: ‘t Is of hij op antwoord wacht.
Ik hoor Zijn stille roepen wel… Het licht dooft om mij heen, In mijne haard het vlammenspel… Al wat mij leven scheen.
Ik vouw in vrees de handen saam. ‘t Roepen lijkt zo nabij! Iets sloop naar binnen door deur en raam, Buigt ongezien over mij.
Iets vat mijn handen in loden vuist. Mijn adem stokt… Genâ! ‘t Is of de zee door het duister bruist, Een zee, waarin ik verga.
In brede baren van duisternis Sluit over mij de zee, In een afgrond van geheimenis Slip ik geluidloos mee.
|