Een gedicht van Jan Jacob Slauerhof 1898-1936
Novalis
Hij wist met kalme angst hoe alles moest Leven. Voortleven, zalig of verdoemd. Niets wordt vernietigd, spoorloos verwoest: Een geur, een toon die in de stilte zoemt,
Iets blijft, hoe ook verijld, versteend, verbloemd, Leven moet alles tot in eeuwigheid. Geen sluimering, geen min, geen dood verzoent De kruistocht redeloos door ruimte en tijd.
De doden rusten niet, gezweept tot feesten Waarin zij ijdel trachten te bezwijmen Tot redding uit de onduldbare geheimen.
En ieder zwervling is omzwermd door geesten; Nooit worden wij eenzaam en nooit met rust gelaten aan een beek, een graf, een kust.
Erts (1927)
Illustratie: Novalis (1772 - 1801)
|