Een gedicht van Edward Koster 1861-1937
IN DE MOSKEE.
Ets van Beuer.
Trots op het witte ros, dat buigt gedwee, Verheft hij zich, de Sultan, met gebaar Van heerschappij, en angstig deint de schaar In 't vale schemerlicht van de moskee.
En door de ruimte ruiht een bange beê Tot hem, de heerser, aan wiens voeten daar Een mensenhoofd geveld ligt, met gestaar Van brekende ogen in een macht'loos wee.
De blanke zuilen stijgen stil omhoog, En bevend droomt het licht in de gewelven, Neerzind'rend wil 't de mensenzee bedelven.
Twee ranke lampen dalen van de boog, En werpen witte reinheid om zich henen... Steeds momm'lend waart alom het doffe stenen.
Ver van 't gewoel (1922)
|