Een gedicht van Jacqueline van der Waal 1868-1922
De bladeren
De zonne zond haar stralen uit om d'aarde te vergouden, Die, al te lange tijd verwaaid, verregend en ontverfd, Niet meer aan blijde dagen dacht, maar aan de winterkoude Zich zonder klagen overgaf en stil en willig sterft.
De stralen die op 't bladerdak een wijle wilden rusten, Ze gleden door de takken heen en vonden vuil, versleurd, De kleine groene bladerkens die zij zo gaarne kusten 'Och, arme bruine bladerkens! Wat is er met U gebeurd?'
Maar nauw gevoelt het bladervolk, het slappe, natbetraande, Verloren volk de warmte van de gouden zonnegroet, Of knisperend en knetterend begint het doodgewaande Te leven en te krullen in den koesterende gloed.
Nu lopen alle blaadjes in het zonlicht langs de wegen, Nu dansen zij hun rondedans de mensen voor de voet, Nu ruisen zij hun vrijheidslied de oude bomen tegen, Die weten, dat het bladervolk zo 't elke jare doet.
|